Het assortiment aan soorten bomen voor de groene aankleding van steden, dorpen en wegen is enorm. Eén van de grootste boomkwekerijen van Europa heeft 1600 soorten! De keuze wordt nog eens bemoeilijkt door allerlei variëteiten. Vele soorten zijn in meerdere kleuren verkrijgbaar en de vormen kunnen ook afwijken van de oorspronkelijke natuurlijke habitus.
Wat een dilemma dan… welke soort, welke kleur, welke vorm? Alsof dat nog niet genoeg is, moet er ook rekening gehouden worden met de omstandigheden van de plek waar de boom moet komen. Het zal niet makkelijk zijn voor hen die dit werk doen. Andere factoren worden de laatste jaren steeds belangrijker, zoals resistentie aan milieuverontreiniging en…hebben bijen er ook wat aan?
De kracht van bescheidenheid
Net als in bij mensen, hebben boomsoorten een karakter en dat stralen ze goed uit. Bij inheemse soorten genieten vaak Hare Majesteit de Eik, gentleman Linde of de stoere Beuk de voorkeur boven andere minder charismatische bomen. Maar buiten de relatief veilig historische parken hebben deze soorten het moeilijk in de stad. Nog voor dat ze volwassen worden merken ze dat de ruimte die ze eigenlijk nodig hebben hun niet wordt gegund. De ruimte is er vaak ook niet! De kroon krijgt regelmatig een “begeleidende” snoeibeurt en het wortelstelsel loopt steeds tegen hinderissen of afgravingen aan. Dit tesamen met de permanente verlichting, verdichting van de bodem en luchtvervuiling, schaadt de weerstand van de boom. De kans dat ze de puberteit kunnen passeren is dan niet heel groot. Andere soorten hebben een meer bescheiden uitstraling en daarom worden ze vaak slechts als vulmateriaal gebruikt, het zogenaamde bosplantsoen. Eén van deze soorten is de veldesdoorn, ook Spaanse aak genoemd…de oorsprong van “Spaanse” is onbekend, maar slaat eigenlijk nergens op want hij groeit spontaan in Europa, Kaukasus, Turkije en het Atlas gebergte. Juist in Spanje gaat hij niet verder dan de Pyreneën. De naam Acer campestre, een prachtige wetenschappelijke naam, heeft mogelijk zijn oorsprong in Italië waar hij eeuwenlang, samen met iepen als steun werd gebruikt voor de wijngaarden. Ik kan dit bevestigen want dit heb ik gelukkig zelf meegemaakt, de oude wijngaarden met levende bomen als steun.


Acer campestre is een grote struik of een kleine boom, het woord klein is relatief want hij kan 28 meter hoog worden, zoals de bekende veldesdoorns van Groenendaal. Is hij wel geschikt als stadsboom? Zeker, beter dan vele andere soorten! Maar toch…is hij niet geliefd bij landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen en andere vakmensen. Hij heeft geen opvallende bloemen, is heel algemeen en ook niet erg groot, een doodnormale soort. Als hij een mens was dan was het iemand die het liefst op de achtergrond blijft, wil niet opvallen en graag anderen de boventoon laat voeren, bescheiden dus. Maar bescheiden mensen kunnen veel verborgen kwaliteiten hebben, en dat geld zeker ook voor Acer campestre!
Superboom
Deze rakker kan 250-350 jaar oud worden en doet niet moeilijk over bodem, vindt alles best als het maar niet te droog of te nat is. Wil je hem snoeien? Geen probleem, hij kan daar goed tegen en groeit zomaar weer over de wonden heen. Koude winters kan hij prima doorstaan en de zout-strooiwagen maakt hem niet bang. Luchtvervuiling deert hem niet en verhardingen idem dito. Wortelopdruk in verhardingen is een probleem in de stad. Door zijn hartwortelsysteem is hij bestratingsvriendelijk en ook nog eens een goedzak want hij heeft geen moeite om in schaduw te staan van de grotere, dominante bomen. Maar zijn verborgen kracht komt het best uit bij stormen, als de woudreuzen hulpeloos door de natuurkracht worden geveld, is Acer campestre onverstoorbaar en staat fier overeind.
Bescheidenheid is een groot goed, maar je moet niet bang zijn om op te vallen als het moet, en dat doet hij heel goed wanneer hij in het najaar zijn mooiste jas aantrekt en de omgeving verlicht met zijn goudgele bladeren.


De bloemen verschijnen in mei-juni, tegelijk met de bladeren en zijn groengeel, niet echt opvallend mooi, maar zeer geliefd door bijen, zweefvliegen en andere insecten. Na een jeugdige vrij snelle groei wordt hij rondom het 20e jaar rustiger en begint dan voor nageslacht te zorgen. De gevleugelde vruchten vliegen als helikopters door de lucht en belanden meestal niet erg ver van de moederboom. Appelvinken zijn gek op deze vruchten. Op de grond gaan de zaden na ongeveer 18 maanden kiemen en krijgt je dan vaak een heel leger aan Acer-kinderen. Een Engelse studie uit 1984 heeft aangetoond dat meer dan 50 insecten graag bij deze soort huisvesten of in verband staan met hem. Mycorrhiza relaties met paddenstoelen heeft hij niet nodig, wel met de voor ons onzichtbaar arbusculaire of ectomycorrhiza schimmels die een ondergrondse verborgen leven leiden. Een schimmel die de bladeren kan aantasten, is de esdoorn-meeldauw of Uncinula bicornis, maar het is zelden een plaag en eerlijk gezegd heb ik deze weinig opgemerkt. Andere ziekten en plagen zijn mijn niet bekend…een super fitte soort dus.
Acer campestre is zwaar ondergewaardeerd, maar daar zit hij niet mee, hij doet gewoon zijn diensten voor mens en natuur, en eigenlijk is het goed zo…laat mij met rust, het komt wel goed!