Kinderen zongen eindeloos het refrein: maaiers, maaiers, koppensnaaiers!
Dat was ongeveer in het jaar 1926, in de week van de langste dag. Toen twee maaiers uit Nieuwleusen in Urk gingen maaien. De twee sloten zich aan bij een groep van 16 maaiers, die voorheen benaderd waren door een contactpersoon in Nieuwleusen. De band tussen de boeren uit Urk en de maaiers uit Nieuwleusen was zeer oud. De maaiers verhuurden zich vanaf hun twintigste en bleven het werk doen tot hun vijftigste, hooguit zestigste. De zingende kinderen maakten deel uit van een menigte die de maaiers verwelkomden op een maandagochtend. Na de feestelijke opening van het maaiseizoen ging men aan het werk. De maaiers stonden om 4 uur ’s morgens op en gingen het land in, om 8 uur kregen ze koffie en brood, later in de ochtend weer koffie en de lunch werd in het kosthuis geconsumeerd. ’s Middags kregen ze weer koffie op het land en om zes uur het avondmaal. Het maaien ging tot zonsondergang door. Het was hard werken, voor ontspanning was er geen tijd, ze moesten goed uitrusten. Iedere maaier kreeg een afgebakend stuk grasland die in een week tijd afgemaaid moest zijn. Voor de hele week verdiende elke maaier 30 gulden, wat voor die tijd een goede boterham was.Ondanks de menige zweetdruppels herinneren de mannen zich het maaiseizoen als een gezellige tijd.


De langste dag is 21 juni, in die week begon het maaiseizoen. De boeren wisten dat de meeste grassen rondom die week aan het bloeien zijn of er net tegenaan. Dit is de tijd waarin de meeste voedingstoffen in het bovendeel van de plant zich bevinden. Na de bloei worden de energieën gebruikt voor het zaadzetting. Is de zaadvorming voltooid, dan worden de resterende voedingstoffen opgeslagen in de wortels en verdort het gras. Dus het maaien in de week van de langste dag betekende het maximale rendement binnenhalen…. lees hooi.De Grutto’s en zijn weidekameraden hadden dan alle tijd om hun broed te voltooien en de jongen groot te brengen.
Graslanden
Maar wat voor soort graslanden waren er dan? Wat voor soorten groeiden er in?
Voordat we deze vragen proberen te beantwoorden, is het van belang om te begrijpen wat een grasland is. Echte natuurlijke permanente graslanden groeien of groeiden in een klimaat dat te droog is voor bos, te vochtig voor woestijn of waar andere abiotische factoren de groei van houtige gewassen belemmeren, zoals zout of regelmatige overstromingen. Voorbeelden hiervan zijn de prairies van Noord-Amerika, de Zuid-Amerikaanse pampa en de steppen van Centraal- Azië. Dit zijn krachtige ecosystemen die ondanks de extreme omstandigheden een enorme biodiversiteit kunnen herbergen. Bijvoorbeeld de prairie van Noord-Amerika, in deze immense graslanden konden 60 miljoen bizons leven. Totdat de kolonisten uit Europa in rap tempo de prairie in graanvelden omzetten. Tegenwoordig worden nog steeds grote hoeveelheden graan en vlees geproduceerd op de voormalige prairie, maar zonder miljoenen investering aan irrigatiesystemen, kunstmest en pesticiden zou het niet lukken.
De graslanden van onze contreien, behalve de kwelders, de duinen en de uiterwaarden, zijn het resultaat van ontbossing, veenontginning en/of begrazing. Deze half-natuurlijke graslanden, wijd verspreid tot de intensivering van de landbouw, waren een mengsel van grassen en kruiden die in stand werden gehouden door een extensief maaibeheer en/of beweiding. Dat deze graslanden rijk waren aan soorten is alom bekend. Helaas is hiervan maar slechts een paar procent van over en 90% van die kruidenrijke graslanden ligt in natuurgebieden.


De zeis-graslanden voor de grote landbouw-mechanisatie, op min of meer voedselrijke, vochtige gronden van het laagland waren vaak van het type “Glanshaver-associatie”. De naamgever hiervan is de Glanshaver, (Arrhenatherum elatius) een hoge grassoort. Deze associatie kent veel variatie, afhankelijk van de zuurgraad, vochtigheidsgraad en voedselrijkdom, maar kenmerkt zich door haar soortenrijkdom, althans de typische associatie. Deze graslanden werden meestal 2 keer per jaar gemaaid, in juni en september. Vaak in combinatie met nabeweiding. Met name de beweiding in de nazomer was gunstig voor de kiemmogelijkheden voor zaden en de structuur; verschillen in hoogtes met graspollen en kuiltjes bieden een geschikte habitat aan in het voorjaar broedende vogels. Verschraling van de voedselrijkdom leidt meestal tot de “Kamgrasweide”. Op de drassige veenweiden was de “Boterbloem en Waterkruiskruid associatie” de beeldbepalende plantengemeenschap, kruidenrijk en uitermate geschikt voor de weidevogels. De nattere gronden zijn dan het domein van de “Dotterbloem verbond”.
Onderzoek
In de periode tussen het jaar 1926 en 1958 is door de universiteit van Wageningen een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de bestaande graslanden. In deze “Bijdrage tot de ecologie van de Nederlandse graslandplanten” zijn 1577 graslanden onderzocht, verspreid door het hele land. Ik zal mij hier niet op het hele onderzoek uitweiden. De gegevens zijn veel en verbluffend gedetailleerd. Maar uit de vele data blijkt dat soorten die tegenwoordig slechts in natuurgebieden voorkomen, of uitgezaaid zijn in heemtuinen, vlindersydilles of andere nieuwe natuur, toen algemeen waren in de agrarische graslanden. Bijvoorbeeld Blauwe knoop ( Succisa pratensis), Beemdkroon (Knautia arvensis), Moeraslathyrus (Lathyrus palustris) of Spaanse ruiter (Cirsium dissectum).


Nieuwe graslanden
Deze grote variatie in soorten planten en soorten graslanden is tegenwoordig grotendeels afgevlakt door drainage, verlaging van de waterpeil, bemesting en intensief maairegime. De oude soortenrijke graslanden zijn doodgespoten en/of omgeploegd en de nieuwe velden ingezaaid met een mengsel van triploïdie en diploïde Engelse raaigras variëteiten, soms aangevuld met een klein percentage Timoteegras (Phleum pratense), Beemdlangbloem (Festuca pratensis), Veldbeemdgras (Poa pratensis) en Witte klaver (Trifolium repens). Engels raaigras (Lolium perenne) verdraagt goed een intensief maai regime of beweiding, vormt een dichte zode en is hoog productief. Bovendien is het heel goed verteerbaar. In de race om zo veel mogelijk melk te produceren heeft deze soort alle andere soorten verdrongen. Voor een koe zou dit het perfecte voer moeten zijn. Echter, het moderne hooi of kuilgras wordt toch aangevuld met krachtvoer uit verre landen…


Bij gunstige weersomstandigheden valt op de intensieve raaiakkers de eerste snede al omstreeks half mei. Ik vraag mij wel eens af waarom ze dat zo vroeg doen, het gras is nog lang niet volgroeid. Ok, het is turbogras, groeit heel snel en zit vol eiwitten, maar als de boer even wacht tot net voor de bloei, dan heeft hij dubbel zo lang gras. Het zit vol voedingstoffen, heeft meer structuur en bespaart een maai beurt! Maar de huidige boer heeft niet de hooilanden van weleer, met stevige stengels en allerlei kruiden die elkaar steunen. De tegenwoordige hooilanden zijn monotoon glanzende groene graslanden die door overbemesting heel snel groeien, maar dan net zo snel omvallen en plat liggen. Bovendien, als je te lang wacht, gaan de grassen doorschieten en krijg je dan voor de Holstein-Friesian melkkoe de minder goed verteerbare bloeistengels.
Gemiddeld trekt de trekker met maaimachine 5/6 keer per seizoen het land in om te maaien, soms in combinatie met beweiding. De laatste maaibeurt is in de maand oktober. Op vochtige voedselrijke gronden reageren raaigrassen veel sneller op het intensieve maaien dan andere planten Ze gaan dan domineren en gooien andere kruiden eruit, met uitzondering van enkele dappere Paardenbloemen, Pinksterbloemen of Boterbloemen. Na de laatste maaibeurt in oktober blijft dan een glanzend groene gazon-weide achter.
Het hoog productieve Engelse raaigras is een kort levende soort, om de productie op peil te houden moet een veeboer gemiddeld elke 5-8 jaar het land omploegen en weer inzaaien. Welke “tijdelijk graslanden” genoemd worden. Volgens gegevens van het Compendium van leefomgeving is de laatste jaren het areaal van tijdelijke graslanden flink toegenomen. Dit in tegenstelling tot het areaal van blijvende, dus oude graslanden, die just afgenomen is. Opmerkelijk hiervan is het feit dat uit dit onderzoek uitgevoerd door LTO Noord in samenwerking met het Louis Bolk-instituut en Hogeschool Van Hall Larenstein in de Provincies Friesland en Groningen, blijkt dat oude graslanden (ouder dan 20 jaar) gelijke tot hogere opbrengsten hebben dan jonge graslanden (jonger dan 10 jaar)! Hier klopt iets niet… het is dan verleidelijk om te speculeren, maar de link naar de machtige uitgangsmaterialensector (zaadproducenten) is wel makkelijk te leggen…
Weidevogels en predatie
Er is een heftige discussie gaande over de oorzaak van de achteruitgang van de iconische weidevogels. Roofdieren krijgen vaak de schuld hiervan en word stevig gelobby om toestemming te krijgen tot jacht! Heel vaak wordt niet eens toestemming gevraagd en worden volgens de wet beschermde soorten illegaal gedood. Men denk ook dat het verwijderen van ruigte, struiken en bomen uit de weidevogelsgebieden de predatie zal verminderen. Onderzoek heeft inderdaad aangetoond dat predatie, naast intensivering van de landbouw de weidevogels aan het decimeren is, ook in de laatste bastions waar met dure maatregelen gepoogd wordt om de dramatische achteruitgang te stoppen.
Echter, zijn weidevogels zo weerloos? Als dat zo was dan waren ze allang uitgeroeid door de predators. Dieren hebben verschillende strategieën ontwikkeld om hun belagers van zich af te schudden, zo weidevogels ook. Actieve strategieën zoals afleiding manoeuvres en directe aanval op de belagers, of passieve strategieën zoals camouflage. Normaal gesproken imiteren schutkleuren de achtergrond van de biotoop waarin het dier zich bevindt. Kennelijk is dit voor de meeste weidevogels gras. En gras is groen, maar de schutkleur van de grutto, maar ook van de kwartel, patrijs, tureluur of leeuwerik bijvoorbeeld, is niet groen maar een kleuren mozaïek van bruinrood, bruin, gris, beige en wit. Niet handig als je onzichtbaar wil zijn in het groene gras! Is de grutto zo dom, of is zijn biotoop zo veranderd dat zijn vroegere zo succesvolle camouflage kleur niet meer werkt?
Het spel dat het natuurlijke evenwicht in stand houdt, is juist die van eten en gegeten worden. Roofdieren en prooien houden elkaar gezond en scherp. Het is niet in het belang van het roofdier om een prooi uit te rooien. Als dat gebeurt, is dit niet aan de roofdieren te wijten, maar aan de prooi die zich niet meer kan handhaven. Immers is dat meestal door biotoop veranderingen. Wat we zien in de weidevogelwereld is een enorme biotoop verandering dat de weidevogels de neck omdraait.
De eeuwenoude relatie tussen mensen en weidevogels heeft een domesticatie proces in gang gezet, gevoelsmatig… . Het lijkt er op dat sommige weidevogelbeschermers de zingende en baltsende graslandbewoners op hetzelfde niveau beschouwen als loslopende kippen of kanaries, die met alle middelen beschermd moeten worden. Maar het zijn wilde dieren die onderhevig zijn aan de wetten van de natuur.


Maaibeheer
Een gemaaid kruidenrijk grasland heeft en andere kleur dan een gemaaid raaigrasland, de kruidenstengels groeien niet meer, verdorren en samen met droge blaadjes, gras en andere spul, geven ze aan het grasland het voor weidevogels zo vertrouwde bruin/groene kleurenmozaïek. Als ze in het voorjaar gaan broeden, moeten ze het van deze kleur hebben om hun belagers te foppen. Hetzelfde geldt voor de eieren en voor de kuikens. Opvallend hieraan is dat de “bruine” weidevogels hogere vegetatie prefereren dan de ‘zwart-witte” vogels zoals Kievit en Schoolekster. Deze twee algemener weidevogels gebruiken een andere camouflage tactiek, de omgekeerde schaduwwerkingen. Hierbij wordt de ruimtelijke waarneming van de rovers verstoord. Ze broeden dan liever op bouwland of grasland met kale plekken. Terreinbeheerders, maar ook boeren laten vaak de graslanden zo kaal mogelijk de winter in gaan. De reden hiervan is dat de graslanden een open structuur krijgen. Rijker bodemleven, betere voedselbeschikbaarheid, goed uitzicht om roofdieren op tijd te kunnen waarnemen en rijker botanische samenstelling zijn de andere argumenten hiervoor. Wellicht zou dit beheer wel goed kunnen uitpakken voor sommige soorten zoals de kievit. De vraag is wel of de insecten die tussen kruiden of graspollen overwinteren als ei, rups of pop op de kale weilanden nog genoeg aanwezig zijn om de kuikens te kunnen voeden. En vogels die op hun camouflage kleur moeten vertrouwen om te broeden zijn denk ik hier in het nadeel, en kunnen makkelijker ten prooi vallen aan roofdieren.
Mestbeleid
In de vroegere landbouw was de norm om ruige stalmest te strooien op het land. In de grupstal werden koeien op een strooisel van stro of ruigte gehouden. Ruige stalmest is een mengsel van koeienvlaai en stro. Dit goedje werd in het vroege voorjaar gestrooid en vormde met de bestane lage vegetatie een gevlekt patroon van een zwart-bruin-strokleurige en groene kleur. Behalve een bron van insecten versterkte ruige stalmest nog eens het camouflage effect van de weidevogels. Sinds de jaren 90 moeten boeren om de ammoniak uitstoot te reduceren het gier in de grond spuiten. Landbouwers waren dus genoodzaakt om dure en zware machines aan te schaffen (via leningen van banken) om aan de nieuwe normen te voldoen. De officiële berekeningen laten inderdaad zien dat de ammoniak uitstoot sterk verminderd is. Maar de Vereniging tot behoud van Boer en Milieu heeft een andere mening hierover, lees hier. Metingen van Korstmossen die gevoelig zijn voor de luchtkwaliteit laten niet een zo rooskleurig beeld zien.


Insecten voor de kuikens
Lukt het toch het nest uit te broeden in het raaigrasland, dan moeten de kuikens zich met insecten voeden. Hun snavel is nog te kort om de eiwitrijke wormen uit de bodem te halen, ze moeten het van rupsen, spinnen, vliegjes en andere insecten hebben. Dagelijks moeten grutto kuikens bijvoorbeeld duizenden arthropoden vangen. Een kruidenrijk grasland heeft veel te bieden aan de kuikens, vele insecten overwinteren als ei, rups of pop tussen de kruidenvegetatie. Vele hebben een voorkeur voor bepaalde soorten planten, dus een plantenrijkdom gaat gepaard met een insectenrijkdom. Op een intensief grasland kun je meestal de plantensoorten op één hand tellen, dat gaat ten koste van het aantal insecten. Bovendien zitten in het mest en uitwerpselen van grazend vee restanten van de op grote schaal aan vee en huisdieren toegevoegde antiparasitaire middelen. Deze hebben een negatief effect op de bodemdieren en insecten.
Wellicht zijn er vlindersoorten zoals de Argusvlinder en het Bont zandoogje die ook het Engelse raaigras als waardplant hebben, maar het is maar zeer de vraag of de zware bemeste triploïdie variëteiten van deze plant in de smaak vallen bij de rupsen. We proberen positief te zijn en geven ze wel een kans, de rups voedt zich helemaal vol met het gemodificeerde gras, verpopt zich en wordt dan een prachtige vlinder. Maar dan moet hij zich ook voeden, normaal gesproken halen veel vlinders hun voedsel uit de calorierijke nectar. Die zit in bloemen, maar in haar geboorteveld is er geen bloem te bekennen. Als zijn wil overleven moet de vlinder heel ver vliegen.
Bioboeren en boeren met hart voor de natuur slagen er wel er in om meer biodiversiteit en heerlijke producten te combineren. Maar wat zij beheren is een zeer kleine oppervlakte, en een belangrijk onderdeel van het succes van weidevogels was juist de biomassaliteit van de soort waarmee tegenslagen zoals slecht weer en predatie opgevangen konden worden.
Tot slot
De zeis-maaiers uit Nieuwleusen hadden er een zware klus aan in Urk. Van vroeg in de ochtend tot s’avonds laat was het zweten en puffen. Om hun heen kruiden, vlinders, zang van leeuweriken en andere vogels. Ze hadden het gezellig met elkaar, ze steunden elkaar en aten samen. De maaiers van nu stappen op de trekker, horen de radio en zien ganzen, meeuwen en gras . Ze zitten alleen op de trekker, wel met de smartphone….. andere tijden, andere kleuren, andere vogels.
Met dank aan Sander Veenstra, boswachter van Natuurmonumenten en beheerder van twee van de beste weidevogelgebieden van Nederland, Skrok en Skrins in de Greidhoek , Friesland, voor zijn deskundige en uitgebreide antwoorden op mijn vragen.
Dank ook aan de veeboer uit Wolvega die zijn werk even stopte om vriendelijke mij vragen te beantwoorden.
Referenteis
Schaminee J. Sycora K. Smits N. Horsthuis M. 2010, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland. KNNV Uitgeverij
Veen P. Jefferson R. de Smid Jacques. van der straten Jan. 2009, Grasslands in Europe of high nature value KNNV Publishing
Weeda E.J, Westra R. Westra Ch. Westra t. 2003, Nederlandse Oecologische Flora. KNNV uitgeverij / IVN
van Opstal AJFM. Draaijer LJ. Aukes P. Ecosysteemvisie Graslanden. IKC natuurbeheer Wageningen 1997
Schippers W. Bax I. Gardenier M. Ontwikkelen van kruidenrijke graslanden, Bureau Groenschrift, Drukkerij Frouws, Ede
Bellman, H. 2003, Vlinders rupsen en waardplanten Kosmos uitgevers Utrecht
Harrison, C. 1977, Elsevier broedvogelgids. Elsevier-Amsterdam/Brussel
Reader’s Digest, 1996, Het beste Vogelboek.
van Herk K. Aptroot A. 2013 Veldgids Korstmossen, KNNV uitgeverij.
[/cmsms_icon_list_item][/cmsms_icon_list_items][/cmsms_column][/cmsms_row][cmsms_row data_padding_left=”3″ data_padding_right=”3″ data_color=”default” data_bg_color=”#ffffff” data_bg_position=”top center” data_bg_repeat=”no-repeat” data_bg_attachment=”scroll” data_bg_size=”cover” data_bg_parallax_ratio=”0.5″ data_color_overlay=”#000000″ data_overlay_opacity=”50″ data_padding_top=”0″ data_padding_bottom=”50″ data_width=”boxed”][cmsms_column data_width=”1/1″][cmsms_blog orderby=”date” order=”DESC” count=”12″ layout=”standard” layout_mode=”grid” columns=”3″ metadata=”date,categories,author,comments,likes,more” pagination=”pagination”][/cmsms_column][/cmsms_row]