Dat de weidevogels vroeger zo massaal voorkwamen was eigenlijk geen natuur, ze zijn cultuurvolgers zoals de mussen en de boerenzwaluwen. Natuur-inclusieve landbouw of agrarisch natuurbeheer om de weidevogels te helpen uit de neergang? Dat is geen natuur, het gaat om het in stand houden van een cultuur.
Het meest geschikte areaal voor weidevogels ligt in de veenweidegebieden. Deze gebieden zijn door turfwinning ontstaan. Voor de grote ontginning waren deze gebieden uitgestrekte veenwildernissen. Dat was echt natuur waar de korhoen nog koning was en enorm rijk aan biodiversiteit, maar geen habitat voor de meeste weidevogels.
De boer en zijn graslanden
De weidevogels hebben de vroegere boeren gevolgd en geprofiteerd van de omstandigheden die zijn ontstaan door het maaien met de zeis en het beweiden.
De langste dag van het jaar is net geweest en dat was vroeger maaitijd. Het is nog steeds maaitijd, maar met het verschil dat er vroeger de eerste snede was en nu de tweede en dan niet met de zeis …
Waarom ging men zo laat maaien? Om de weidevogels te sparen? Zeker niet.
In tegenstelling tot de huidige raaigras-monocultuur, waren ooit de graslanden een mix van grassen en kruiden. Omstreeks de langste dag hebben vele soorten grassen zoals glanshaver, kropaar en grote vossenstaart hun zaad al rijp. Dit geldt eveneens voor kruiden zoals groot streepzaad, boterbloem en morgenster bijvoorbeeld.
Door het maaien, schudden en in de zon drogen viel veel zaad op de bodem. Onder het hooi was het vochtig genoeg om sommig zaad te laten voorkiemen. Het niet gekiemde zaad was een welkome voedselbron voor vogels, kleine dieren en insecten. Veel zaad ging tenslotte met het hooi mee en werd door de koeien gegeten om vervolgens via het darmkanaal te belandden in de mesthoop, dat later uitgestrooid werd op het land, een ideale plek om te kiemen! Zo hield de boer zijn grasland in stand en voedde hij talloze soorten, bewust en onbewust.
Vlinders
Graslanden zijn heel belangrijk voor vlinders en vele soorten zijn aangepast aan de oude maaicyclus. De rupsen van meer dan honderd vlindersoorten voeden zich met grassen, waaronder een kleine 20 soorten dagvlinders. De voorzomer is de tijd waarin veel grassen bloeien of zaden vormen. In deze tijd zijn de planten minder voedzaam voor de rupsen en de vlinders overbruggen dit “voedseldipje” door zich te verpoppen en als vlinder uit te vliegen. Zijn gaan zich dan met de nectar van bloemen voeden. Na de eerste snede groeit het grasland weer op. Hier kan de eerste generatie van sommige vlinders haar eieren leggen, zo krijgt de tweede generatie weer een kans.
Tot slot
De eeuwenoude maaicyclus van de weidecultuur kon zo een grote biodiversiteit in stand houden. Niet omdat de boer zo begaan was met de natuur, maar omdat de landbouw in een stadium van ontwikkeling was waarin vele soorten konden profiteren van de bewerkingen van het land. Dat stadium is voorbij en is een nieuwe fase aangebroken waar kansen liggen voor andere soorten. Waar de grutto de plaats van de korhoen heeft ingenomen, doet de gans hetzelfde met de grutto. Al die fasen van ontwikkelingen in de landbouw hebben maar één ding gemeen: elke stap naar moderniteit betekent een stap terug voor de biodiversiteit.
.